De jager had ons gespot. Mooie meiden, de ene blond de andere donker.
Onze rugzakken stonden naast het tafeltje, duidelijk net aangekomen. Wij hadden niets in de gaten, vast een beetje duf van de overtocht.
De Pan Bagnat, een heerlijk door olijfolie en tomatensap sompig broodje, met tonijn, ansjovis, sla en gemalen peper smaakte, samen met een glaasje rosé goddelijk.
De geur van naaldbomen , de felblauwe zee en het vooruitzicht van een dutje op een heerlijk strandje hielden ons bezig. Zo vrij als vogeltjes, dikke vriendinnen, voor even zonder werk en agenda. Wild kamperen was het idee.
Ooit was ik hier als eens geweest. Corsica; rode rotsen, blauwe zee en groene bomen.
We maakten geen enkel plan en lieten de momenten komen en gaan. Af en toe piepten we een camping op om te douchen. Op de markt kochten we sappige watermeloen en de verse sardientjes vlogen zo op ons bord.
De jager had ons kennelijk goed in de gaten gehouden. Na een dag of 3 oordeelde hij dat de jacht geopend was. Laat in de middag sprak hij ons aan in een zwaar zangerig accent waar we niets, maar dan ook helemaal niets van begrepen.
Wat probeerde deze prachtige gebruinde jonge god ons toch duidelijk te maken? “You understand?”
“No sorry”, dan maar gebaren taal. Knort hij nou als een varken? Pardon, zien wij eruit als varkens? En pief paf poef? Ah misschien nodigt hij ons uit voor een barbecue, wij wreven maar over onze buikjes. Nee, schudde hij hopeloos , “un moment”. Niet veel later kwam hij terug met een vriend, minstens zo knap, Bruno, die sprak beter Engels; of wij morgenochtend mee gingen zwijntjes jagen? Bruno en Pitru zouden ons naar een punt begeleiden waar we vooral veel lawaai moesten maken zodat de zwijntjes de andere kant op zouden lopen, daar waar de jagers stonden.
We keken elkaar aan en zeiden in koor “Oui, bien sur”. Niet vanwege de zwijntjes, dat was best zielig, maar het avontuur en de reebruine ogen lonkten.
De volgende morgen werden we om 05.00 uit onze tent geroepen en klauterden bij de opgaande zon de berg op. Onder een grote paraplu boom en voorzien van deksels en stokken lieten zij ons achter. “Wacht nog een haftuurtje en maak kabaal, veel kabaal! Net toen we er bijna genoeg van hadden kwamen ze terug, onze mannen.
Pitru kwam naast me zitten en gaf me een dennenappel, ik keek wat onnozel totdat hij er kleine witte nootjes uithaalde. Warm van de zon en met de geur van dennennaalden at ik mijn allereerste pijnboompit. Snel volgde ook de eerste zoen en daar op die heuvel onder de groene paraplu met uitzicht op de middellandse zee begreep ik volledig waarom dit eiland Ile de la Beauté wordt genoemd.
Diezelfde avond at ik een stroperige half -warme pijnboompitten taart. Proef jij deze taart dan proef je Corsica, en ik, ik proef weer die zoet zoute zoen.
Ingrediënten voor een taart van circa 24-26 cm Ø
Het deeg
- 150 g boter op kamertemperatuur
- 150 g witte basterdsuiker
- 2 eieren
- 200 g bloem + bloem om uit te rollen
- 100 gram amandelmeel
- 1 zakje vanillesuiker
- 1½ tl bakpoeder gezeefd
Meng alles en kneed het net zolang tot alle ingrediënten goed gemengd zijn
Laat het deeg minimaal een uur in de koelkast rusten
Voor de vulling
- 300 gram pijnboompitten
- 5 eetlepels vloeibare honing
- 1 takje rozemarijn , je gebruikt alleen de naaldjes
- 100 ml kook room
- sap van een halve citroen
- schil van de hele citroen in kleine stukjes
- snuf zout
Rol het deeg uit met een deegroller en bekleed de ingevette taartvorm.
Meng alle ingrediënten voor de vulling en roer goed door elkaar, giet dit mengsel op de taart.
Plaats de taart in een voorverwarmde oven, 180 C en bak langzaam in circa 60 min. Let op zet na 30 min de bovenwarmte van de oven uit. Of als dat niet kan zet de taart iets lager om eventueel verbranden te voorkomen.
Prik na 60 min met een saté-prikker in het deeg, kleeft het deeg niet meer is de taart goed.
Zet de laatste 3 minuten de grill aan voor een mooi lichtbruin kleurtje.
gode di u vostru ripastu (eet lekker)