Door: Bert Nap I Wat is het lekker weer! En dan zit ik tijdens het schrijven van dit verhaal ook nog eens middenin mijn vakantie. We zijn net terug van een heerlijke week op Texel met ons gezin waar we genoten hebben van elkaar, strand, zee en wind. Heerlijk.
Helaas heb ik geen onderwerp dat bij deze stemming aansluit.
In de laatste week voor mijn vakantie ging ik op visite bij een oudere dame uit mijn praktijk. Zij woont in een flatgebouw waar veel oudere mensen wonen. Toen ik daar aankwam op een grijze Hollandse dag, hoorde ik opeens een paar doffe knallen. Geschokt keek ik in de richting van het geluid. Er stond een grote afvalcontainer net naast de ingang van het complex.
Twee mannen waren een appartement aan het leegruimen en de knallen kwamen door neerstortende meubels. In eerste instantie dacht ik aan hoe opgelucht ik was dat mijn auto niet naast de container stond, zoals de auto’s van twee anderen. De spullen uit het appartement werden namelijk van driehoog naar beneden gesmeten, en ik vroeg me af of een gemiddeld autodak de val van een bank zou overleven.
In dit complex betekent het leegruimen van een woning vaak dat de voormalige bewoner is overleden. Voor veel raampjes zag ik oudere mensen staan die keken naar wat er gebeurde. Deze hele gebeurtenis maakte een ontzettend trieste indruk op mij. Ik probeerde mij voor te stellen hoe ik het zou vinden om op mijn oude dag de inboedel van een vriend of buurman met harde klappen in een container te zien belanden.
Ik zou daar geloof ik er erg droevig van worden, misschien zelfs wel een beetje bang. Het is een beetje alsof er bij je wordt ingebroken. Spullen die voor jou waarde hebben, hebben dat blijkbaar voor een ander niet. Ik kreeg een knoop in mijn maag en wilde er eigenlijk iets van zeggen, maar dat deed ik niet.
Toen ik voor dat appartementencomplex stond, werd ik dus verdrietig en een beetje boos tegelijk. Ik kon het klakkeloos wegsmijten van die spullen niet los zien van de overleden bewoner en de mensen die hem of haar hebben gekend. Jij bent dood, spullen weg, volgende.
Hoe het dan wel zou moeten? Een oplossing heb ik ook niet. Ik begrijp dat het allemaal met tijd en geld te maken heeft en dat de eigenaar van het pand het zich ook niet kan veroorloven om een stiekeme afvoer van spullen van overleden bewoners te organiseren. Maar dit beeld, op deze grauwe dag, met al die mensen voor de ramen, stemde mij triest.
Een schrale troost is dat de bewoner totaal geen weet heeft van dit luidruchtige schouwspel. En misschien dat hij of zij wel overtuigd boeddhist was, helemaal niks om spullen gaf en hartelijk gelachen zou hebben om de neergeknalde inboedel.
Ik zal het nooit weten.
Wat ik me wel realiseer is, hoe eindig dingen zijn. Mensen en spullen. En dat het daarom des te belangrijker is om in het hier en nu te leven. Om elke dag van elkaar te genieten en van alles wat we hebben, juist omdat het niet voor de eeuwigheid is. Kinderen worden groot, volwassenen worden ouder, koffiezetapparaten begeven het, banken moeten vervangen worden en knieën soms ook. Maar de liefde die we als mensen voor elkaar hebben is niet tastbaar en daarmee ook niet eindig. Het is abstract en gaat ook nooit meer weg. Dus een ding is zeker: daar komt geen container aan te pas.